Waarom voldoende ‘eigenwaarde’ toch problematisch kan zijn

Mensen zeggen vaak te lijden onder ‘een gebrek aan eigenwaarde’; onzekerheid, minderwaardigheidsgevoelens, je klein voelen. De remedie lijkt simpel; het opbouwen van meer eigenwaarde. Toch is dat niet wat RET propageert. Hoe zit dat?

Volgens RET zit het probleem van ‘een gebrek aan eigenwaarde’ voor een belangrijk deel in de terminologie. Eigenwaarde impliceert dat we onszelf kunnen ‘opwaarderen’ dan wel ‘afwaarderen’ en daarin zit precies het probleem. Het concept maakt ons labiel, we moeten constant in de gaten houden of we nog wel de moeite waard zijn. Wanneer we onszelf ‘degraderen’ tot waardeloos, is het wel duidelijk hoe funest dat voor ons functioneren is; het verlamt en we voelen ons minderwaardig. Maar ook diegene die zichzelf heeft ‘opgewaardeerd’ en zijn of haar ‘eigenwaarde’ heeft opgebouwd verkeert in een labiele positie; het gevaar van afwaardering loert voortdurend om de hoek. En, waar valt onze ‘waarde’ eigenlijk te meten? En wie mag dat bepalen? Kunnen we eigenlijk een beetje meer of minder mens worden?

In RET hanteren we de filosofie dat wij als mens dermate complex en uniek in elkaar zitten; daar kunnen en hoeven we geen label of waardering aan te plakken. Als mensen zijn we gelijkwaardig aan elkaar, we kunnen niet meer of minder waard worden, afhankelijk van bijvoorbeeld onze prestaties. En als we als mens gelijkwaardig aan elkaar zijn, is het nuttig om het hele ‘waardemeter’ concept overboord te gooien. Prestaties kunnen we beoordelen en desgewenst ‘waarderen’, als mens blijven we intact, los van onze prestaties.

In termen van RET werken we dan aan ‘onvoorwaardelijke zelfacceptatie’. Daarin geven we onszelf meer ruimte en lucht, waardoor we flexibeler en productiever kunnen functioneren.

Reacties zijn gesloten.